1432
Op dit jaar moeten wij melding maken van den aanvang van eeuwenlange twisten tusschen Amsterdam en Haarlem om den Overtoom.
Haarlem damt 't gat an de Heylige weg toe, maar Amsterdam steekt den dam door. Rijnland slaat Amsterdam in boete, die niet betaald wordt en waarop het Heemraadschap eene rechtsvordering tegen de stad instelt. In het oud-archief van Amsterdam toch vinden wij een brief van Hertog Philips:
"...gegeven in onse stadt van Denremonde XIX dagen in Septembri int jaer ons Heeren duusent vierhondert twe ende dertich, waarbij vergund wordt, om bijzondere redenen, dat de rechtsvordering, door den Dijkgraaf en de Heemraden van Rijnlant tegen Aemsterdam ingesteld, zal openstaan, d. w. z. zal zijn geschorst, eene maand lang nadat hij aan deze stad de duizend Hollandsche schilden, welke zij hem geleend heeft, zal hebben teruggegeven."
Dus zal Amsterdam zoolang de vaart hebben open gehad, indien de Haarlemmers die niet sloten.
Brief op perkament met het zegel van den Hertog in rood was.
S0001
Scharp verder over de Overtoom.
Wij bedoelen hier niet de buurt, die wij nog onder dezen naam kennen, maar den eigenlijken overtoom. Dit woord beteekent in de waterbouwkunde een dam tusschen twee vaarwaters of kanaalpanden, gewoonlijk in kleine kanalen, waarin schutsluizen, wegens het groote waterverlies bij het schutten minder gewenscht zijn; de dam bestaat uit twee hellende met planken bevloerde vlakken, die samen van boven eenen hoek vormen en waarover vaartuigen, door middel van kaapstanders, kabels enz. kunnen worden overgetrokken om van het eene vaarwater in het andere te komen. Noot: Wij vinden zulk een overtoom nog heden ten dage aan het einde van onze Boerenwetoring nabij het z.g.n. Polderhuis, aan de Ruysdaelkade.
Deze overtoom, waar de buurt haren naam van gekregen heeft, lag ter plaatse, waar nu de brug naar de Sloterzij over de schutsluis ligt.
De buurt aan den Overtoom was van ouds een plaats van vermaak voor de Amsterdammers, zij gingen er baars en paling eten, wijn en bier drinken. Dit nu was het niet wat Haarlem hun betwistte, maar wel de vrije vaart door 't gat an de Heylige weg naar het Haarlemmermeer. Om deze vaart te beletten, was een dam in dat gat gelegd, op welken dam later een overhaal is gemaakt, en zoo was eerst die dam, later die overtoom een bron van twist. Het aanvangspunt dezer twistgeschiedenis ligt in het duister.
Wagenaar verhaalt, Amsterdam; deel I, bladz. 420: De grond van dit geschil is nergens klaarlijk aangeweezen. Zie hier, wat wij, desaangaande, uit vergelijking van een groot getal van egte stukken, met de meeste waarschijnlijkheid, hebben konnen opmaaken.
De stad Haarlem, groot belang hebbende bij 't behouden van de vaart door 't Spaarne, schijnt al vroeg, gezorgd te hebben voor 't leggen en onderhouden van eenen dam in de Kostverlooren Vaart, ten einde van den Heiligen Weg buiten Amsterdam, in den ring van Rynland, doch onder 't Baljuwschap van Kennemerland; door welken dam, de vaart door de Haarlemmer - en Leidsche - Meer, van deze zijde, belet werdt, en de schepen genoodzaakt, hunnen weg, door 't Spaarne en door Haarlem te nemen. De dam schijnt, in of kort na 't jaar 1413, gelegd te zijn: in welk jaar, de Kostverlooren-Vaart gegraaven wordt. Zie Hand». van Rynland, blz. 72, 74, 77, 79, 80. Doch de stad Amsterdam, zig, door den dam, grootelijks verhinderd vindende, zelfs in de vaart van kleine schuiten, die mondbehoeften herwaards bragten, maakte, in of omtrent het jaar 1432, eenen Overslagh, Overtocht, of gelijk het eindelijk genoemd is, eenen Overtoom op den dam, alwaar, door middel van zekere werktuigen, tamelijke schepen overgehaald, en dus uit en in de Meer gebracht werden.
Dit is verkeerd gezocht. Het is het graven der Heiligewegsvaart, waaraan wij denken moeten. Wat de Amsterdammers zochten en de Haarlemmers hun niet gunden, was: uit de Heiligewegsvaart - dezelfde die wij tot 1904, toen zij gedempt werd, als Overtoomsche Vaart gekend hebben - op de meren te komen en over het Oude meer, het Haarlemmermeer en het Leidsche meer, langs korter weg naar Leiden en verder te varen, dan langs den ouden weg over Spaarndam en Haarlem. Men ziet, dat de Kostverloren-wetering niet op den weg lag, dien de Amsterdammers zochten en dat dus van deze ook geen sprake kan zijn.
Wel is het waar, dat de naam dezer wetering ons licht verleiden kan tot de meening, dat zij het geweest is, die den Amsterdammers onbruikbaar werd gemaakt, zoodat hunne kosten, daaraan besteed, verloren waren; maar dat die verleiding bedriegelijk is, bewijst een blik op de kaart. Niet alleen, dat de Kostverloren-wetering buiten den weg lag, dien de Amsterdammers zochten, maar zij ging ook niet van Amsterdam uit. Zij lag ver buiten de stad, van haar verwijderd. Amsterdam had er geen eigendom aan en dus ook geen kosten aan verloren. Die wetering behoorde aan het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Heeft deze wetering niet beantwoord aan het doel, waartoe zij is gegraven en is zij daarom "kostverloren" genoemd, dan is dit al vroeg het geval geweest, want reeds in een Schepen brief van Nieuwer-Amstel van 9 Augustus 1423 - Luciënboek, fol. 303 - komt zij voor als de wateringe geheten Verloren Cost. Er lag toen ook in den dijk, een eind weegs buiten Amsterdam, een sluis, die Costverloren heette, op de uitmonding dezer wetering in het Y; maar die was reeds vóór 1459 weer weggenomen. Oud-archief Amsterdam, Groot-memoriaal, No. 1, fol. 205 verso. Ja, de dijk zelf werd dáár ook Costverlooren genoemd.
Costverloren, b.n.w, waaraan kosten verloren zijn, bestede moeite vergeefsch is. J. Verdam, Middel Nederlandsch Handwoordenboek.
De oorzaak van het verloren gaan der kosten van dijk, sluis, of wetering kennen wij niet; maar het is klaar, dat die geen verband had met de verhinderde vaart der Amsterdammers naar het Haarlemmermeer, en het was ook niet deze wetering, die als ongecostumeerden Wech in de brieven is aangeduid, maar de Heylige Wech.
In het midden der 14e eeuw is de Heilige weg aangelegd, van den Amstel tot Sloten.
De Kapel ter Heiliger Stede is gesticht in het midden der 14e eeuw. Tegelijkertijd werd door de kapelmeesters, ten behoeve der bedevaartgangers, een weg aangelegd, die voerde van Sloten tot aan de Kalverstraat en die langen tijd den naam van de Heilige weg gedragen heeft, terwijl het noordelijk uiteinde, ook het dichtst bij de H. Stede gelegen, dien naam tot in onzen tijd behouden heeft. De andere gedeelten van den weg en de daarlangs loop ende (nu gedempte) Heiligewegsvaart dragen tegenwoordig andere namen, en wel: Van Sloten tot aan de Kostverlorenvaart : de Slotervaart, van de Kostverlorenvaart tot aan de Singelgracht: de Overtoom, daarna Leidscheplein, Leidschestraat en Koningsplein. De namen HeiIigeweg en -vaart bleven tot in de l8e eeuw in gebruik voor het deel tusschen de Kostverlorenvaart en de Singelgracht, hoewel reeds in de 17e eeuw, naast dezen, de naam Overtoomscheweg en -vaart of alleen Overtoom gebruikt werden (De HeiIigewegsvaart eindigde in de Begijnensloot). De Leidschestraat komt eveneens nog nu en dan voor als Heiligeweg, maar daar de vaart in ± 1663 verlegd werd naar de Leidschegracht, herinnerde hier niets aan den ouden toestand, zoodat de nieuwe naam spoedig ingang vond.
Langs den Heiligeweg was eene sloot, die oorspronkelijk slechts voor boerenschuiten dienen kon. Zie in ons verslag over 1913, op bladz. 17, den brief van Woensdag na Kersnacht (31 December) 1371, in zijn geheel ook afgedrukt op bladz. 3-4 der Privilegien enz. wegens het Heemraadschap van Nieuwer-Amstei, Amsterdam, bij P. Mortier, 1781. Later echter is die sloot, van de stad af tot aan de plek, waar de Overtoom is gemaakt, veranderd in een vaart voor schepen.
Deze vaart was de Heiligewegsvaart, maar werd ook kortaf de Heiligeweg genoemd, - later de Overtoomschevaart. Het ander deel der sloot voor boereschuiten, dat voorbij den Overtoom ligt), is sedert de Slotervaart genoemd. Het moet in het eerste vierendeel der 15e eeuw, immers vóór 1432, geweest zijn, dat deze Heiligewegsvaart door de stad Amsterdam gegraven is, om een weg naar de meren te openen. Dit werk lag buiten de jurisdictie der stad, en 't gat an de Heyl-ige weg lag in den ring van Rijnland. Of Amsterdam dit ondernomen heeft zonder iemands verlof te vragen, of hoe het er anders mede gegaan is, en in welk jaar het gedaan werd, is onbekend.
Zeker is het, dat de vaart is gemaakt door de stad Amsterdam, die er belang bij had, - dat de stad Haarlem er tegen opkwam , die er in hueren gewoenlicken deurvairten door benadeeld werd, en dat het Heemraadschap van Rijnland het kwalijk nam, omdat door deze vaart het water uit Amstelland op Rijnland geloosd kon worden. De Graaf van Holland had ook reden deze nieuwe vaart te verbieden, als een buytenweg, waardoor zijn tol ontweken werd.