1424
Jan van Vliet, Baljuw van Amstelland, poogt Hertog Jan van Beieren, door vergif om het leven te brengen.
Het is Hemelvaartsdag als Ridder Jan van Vliet in de wijkplaats der Hoekschen, in Schoonhoven aankomt. Hij gaat het middagmaal gebruiken bij Jan van Langerak en vindt er een achttal ballingen, die heimelijk in de stad vertoeven. Ook is daar een man, die zich voor een Engelsch koopman uitgeeft. Na den noen gaat men wandelen op den Lekdijk. De Engelschman zoekt telkens met hem in gesprek te komen. Hij vraagt hem of hij Waalsch of Fransch verstaat. Neen, dat doet hij niet. Kent hij dan Latijn? Ook niet? Dan zijt ge maar een half mensch, anwoordt de koopman en wrevelig wendt de ridder zich af.
Toch gelukt het beiden zich voor elkander verstaanbaar te maken, vooral als de koopman naar Hertog Jan vraagt. Hoe is zijn levenswijze? vorscht hij uit. Waarmede houdt hij zich bezig? Vertoont hij zich dikwijls in het openbaar? Wordt hij nauwkeurig. bewaakt? Of is hij gemakkelijk te naderen? O zeker, de Hertog is' een goedertieren heer, toegankelijk voor ieder. Hij ontvangt vele brieven en verzoekschriften. "Ik heb hooren zeggen," vervolgt de vreemdeling, "dat hij bang is voor sluipmoordenaars en vergif?" "Waarom spreekt gij daarover?" vraagt Jan van Vliet en voor de tweede maal laat hij den indringer zijn rug zien.
Het booze woord heeft zich echter in zijn ziel vastgehecht. Den volgenden dag ontbiedt hij den Engelachman in zijn herberg, en na eenig onderhandelen is het plan gemaakt. Do koopman zal in Engeland het vergif gereed maken en het pakje verzegelen met denzelfden zegelring, dien hij nu aan den vinger draagt. Twee van de Hoeksche ballingen, Toll en Butenwech zijn ook in het geheim:
door hen zal het vergif den ridder bereiken. Zoodra hij het heeft toegediend, zal hij tweeduizend kronen in baar geld ontvangen, en als het zijn werking heeft gedaan, vijftig duizend kronen aan. geld of onderpand.
Op den bepaalden tijd ontvangt de gehuurde moordenaar het vergif. Het is in een doosje, in een hertslederen zakje gebonden.
Jan van Vliet begeeft zich naar den Haag en vindt gelegenheid het, vergif op het gebedenboek van den Hertog te smeren. Het vergif werkt maar ten deele : de Hertog wordt ziek, maar sterft niet.
Jan van Vliet doet nu moeite de tweeduizend kronen te ontvangen, maar men maakt allerlei bezwaren. De dood is niet ingetreden, het judasloon is niet verdiend.
Spoedig echter lekt zijn aandeel uit aan de geheimzinnige ziekte, die den Hertog zoo plotschng heeft aangetast en ook, na zijn zoogenaamd herstel, zijne krachten ondermijnt. Er zijn te veel personen in de zaak gemengd; 'wie hem echter verraadt is onbekend. Reeds in Juli zit hij in Purmerend gevangen en wordt naar 's-Gravenhage vervoerd om daar, door een raad van edelen, gehoord te worden. Hij legt volledige bekentenis af en wordt den 23sten Augustus aldaar onthoofd. Zoo sterft hij nog vóór zijn slachtoffer. Jan van Beieren sleept zijn ziekelijk bestaan voort tot 6 Januari 1425; toen valt hij plotschng dood neer. Dus heeft het vergif toch zijn uitwerking niet gemist.
Heeft Jacoba van deze zaak geweten? Het is niet onwaarschijnlijk, al is het onbewijsbaar. Zeker wordt zij, door deze misdaad van een geducht vijand ontslagen.
S0001